Het land van Morrighan, Proloog

Het was in de tijd dat Dagda, god van de lucht, de furie van Morrighan, godin van de aarde, over zich uitriep. Hij had Morrighan genegeerd toen zij zich verwaarloosd voelde door de stammen die hij beschermde, de stammen die zich tot hem hadden gericht en onder zijn gezag stonden. Morrighan had gezien hoe altaren in zijn naam uit de grond schoten, hoe zijn naam werd aangeroepen bij heilige rituelen en hoe zijn beeltenis werd gesierd met goud en diamanten. Zij werd hierop hels. Haar haren flakkerden vervaarlijk als brandende manen om haar prachtige gezicht, haar ogen priemend als zwarte sterren waarin al haar wroeging zich samentrok. In die tijd leken de zomers warmer en waren de winters kouder. Zij nam zich voor nog één keer aan Dagda te vragen waarom de mensen op aarde haar niet meer vereerden, maar toen hij ook deze poging tot toenadering afwees, kwam er geen woord meer uit haar keel. In die tijd besloot zij het heft in eigen hand te nemen als godin van de vruchtbaarheid. In die tijd begon de oorlog.

Morrighan stuurde vier van haar stralende rode haren naar de aarde. Elk van deze vier haren, landde in de schoot van een moeder. De kinderen van deze moeders zouden haar rijkdommen, haar eer en aanzien op aarde herstellen. Dagda zag de rode haren dalen en herkende Morrighan’s plan zoals hij ook Morrighan zelf kende en hij hield van het spel. Een spel met de enige tegenstander die hij zichzelf waardig achtte, een geduchte tegenstander in een spel dat jaren zou duren. Nu was hij aan zet. Dagda trok met zijn ijle handen de meest schaduwrijke gedachten uit zijn hoofd en zette de lucht om hem heen in beweging. Hij liet deze grauwe gedachten meecirkelen op de wind, naar alle hoofden die ze wilden dragen, naar alle hoofden die dit fantastische spel mee wilden spelen, en hij verheugde zich.

Creative Commons License
This work by Esther Barten is licensed under a Creative Commons Naamsvermelding-NietCommercieel-GeenAfgeleideWerken 3.0 Nederland License